9247 actieve gebruikers Inloggen bestaande gebruiker Aanmelden nieuwe gebruiker Naar mobiele versie |
||||
Ich muss mal ........ Toilette.
Die Toilette: een plek waar je naartoe gaat, net als 'Ich gehe zum Markt'. Hiervoor gebruik je in het Duits zu (+3e naamval)
zu + der = zur
kort: "Ich muss mal. / Ich muss mal wohin." :)
nach = naar: voor steden en landen. Wir fahren nach Deutschland.
plaats- of tijdsbepaling met de 3e naamval;
nach = na
Nach der Kurve (bocht) seht ihr schon die Tankstelle.
Nach einer Stunde kam er endlich.
Spreektaal voor zur Toilette gehen: aufs Klo gehen.
Ein zu hoher C02 Anteil im Klassenzimmer hat negative Auswirkungen auf unsere (prestatie) ........ .
die Leistung, etwas leisten: prestatie, iets presteren
die Präsentation: presentatie / voordracht
die Ausbildung: opleiding
die Forderung: eis / claim
Wat is er met jou aan de hand?: ........
Was ist mit dir los: Wat heb je? Wat is er met jou?
Was ist mit: moet aangevuld worden met de 3e naamval, bijvoorbeeld dir / ihm / Ihnen.
Mit dich (4e) is dus nooit correct.
Was ist los?: Wat gebeurt er? Wat is er aan de hand? Dus niet m.b.t. de aangesproken persoon.
Was ist mit deiner Hand?: wat is er met je hand / wat heb je aan je hand?
Er schenkte ........ Vater mal wieder ........ Krawatte zum Geburtstag.
geven/schenken aan: Vater is meewerkend voorwerp, dus 3e naamval
(die) Krawatte: eindigt op -e, dus vrouwelijk, hier lijdend voorwerp, 4e naamval
In zinnen van dit type geldt meestal:
De persoon is meewerkend voorwerp en het 'voorwerp/ding' is lijdend voorwerp.
© 2014 - NU Beter Duits is een initiatief van Martin van Toll Producties opgericht in samenwerking met Deutsch macht Spaß |