9124 actieve gebruikers Inloggen bestaande gebruiker Aanmelden nieuwe gebruiker Naar mobiele versie |
||||
Ich bleibe noch eine Viertelstunde. Dann gehe ich ........ Hause.
Vaste combinaties:
nach Hause gehen = naar huis gaan
zu Hause / zuhause sein = thuis zijn
Sie hat vier Brüder und drei Schwestern.
(De broers en zussen) ........ wohnen alle hier in der Stadt.
Die Geschwister wordt overwegend in het meervoud gebruikt zoals in deze zin: die Geschwister wohnen.
Bij de gebroeders Grimm (die Brüder Grimm) kom je nog wel das Geschwister, dus een broer of zus, tegen.
Geschwestern bestaat niet.
(Sticker op een auto met een grappige spreuk)
Folgen Sie mir nicht, ich habe mich auch verirrt!
Volg me niet, ik ........
Sich verirren: verkeerd rijden / lopen (ook: sich verfahren / sich verlaufen).
(Liedtekst: 'Hänsel und Gretel verirrten sich im Wald'.)
der Irrgarten: doolhof
Sich verirren is verwant aan sich irren (vergissen) maar ook aan irr(e) (gek).
een strafblad hebben: vorbestraft sein
(In een boekwinkel.)
"Das Buch ist ein Geschenk für meine Freundin.
Darf ich es ........ , wenn sie es schon hat?"
umtauschen: ruilen (in een winkel)
die Plätze tauschen: van plaats wisselen
vertauschen: substitueren (iets in plaats van iets anders plaatsen)
sich täuschen = sich irren: een vergissing maken
wechseln: wisselen (geld) / ook: die Plätze wechseln
verwechseln: verwisselen/verwarren (iets/iemand voor iets/iemand anders aanzien)
© 2014 - NU Beter Duits is een initiatief van Martin van Toll Producties opgericht in samenwerking met Deutsch macht Spaß |