Naar een persoon, plek/instelling/evenement gaan: zu + 3e naamval.

das Spiel: wir fahren zum Spiel

zur Arbeit/Schule, zu meinem Bruder, zum Markt, zur Tankstelle, zum Efteling gehen/fahren

Voor landen en steden: nach - Wir fahren nach Ungarn, nach Budapest.

der/ein Bruder - zwei Brüder

die/eine Schwester - zwei Schwestern, volgens de hoofdregel vrouwelijk:

-n/-en, die Frau - die Frauen (na een -r of -l vervalt de -e- meestal)

die Geschwister: broer(s) en zus(sen)

Ich habe zwei Brüder und eine Schwester, wir sind also vier Geschwister.

foto: my first picture

wohltätig (letterlijk: goed doen): liefdadig

weldadig: wohltuend

der Zweck: doel / bestemming

spenden: doneren - die Spende an das Rote Kreuz.

welzijn: das Wohlbefinden

spendieren: uitgeven / trakteren; ich spendiere eine Runde Eis (een ijsje voor iedereen) / Ich geb' einen aus (drankje)

doelstelling: die Zielsetzung

der Zweck: doeleinde, het doel waar iets (bijv. geld) voor dient

Knuddeln: knuffelen

Fachsimpeln: onderling over je vak/beroep of over je hobby praten.

Hobbyien: geen bestaand woord 

De merknamen tesafilm voor rolletjes plakband en UHU (oehoe, dus als de grote uil) voor lijm (tube) worden vaak gebruikt. Net als Pampers voor luiers (die Windel), Tempo voor papieren zakdoekjes en Föhn (warme wind in de Alpen) voor haardroger.