(Willen) ........ ihr heute zum Strand?
wollen: onregelmatig werkwoord
ich will
du willst
er, sie, es will
wir wollen
ihr wollt
sie, Sie wollen
der Strand - zum Strand
(De) ........ Briefträger bringt (een) ........ Paket.
Der Briefträger: onderwerp, dus 1e naamval.
Das/ein Paket: onzijdig, hier lijdend voorwerp, 4e naamval.
De vorm van de 1e en 4e naamval onzijdig is gelijk.
afb. freepik
Wie is dat?
Vraag naar een persoon (wie?): wer ? (van: der/er).
Wer ist?: vraagt naar het onderwerp.
Wem: 3e naamval - Wem gehört das? (aan wie behoort dat?)
Wen?: vraagt naar het lijdend voorwerp. Wen hast du getroffen?
Wie ist das?: Hoe is dat?
De uitspraak van -äu- als in het woord Häuser lijkt het meest op de uitspraak van de ........
De -äu- is gelijk aan de tweeklank -eu- als in Leute [loite].
De Nederlandse -eu- is in het Duits een -ö- als in böse.
De Duitse -ei- klinkt als -ai-.
De Nederlandse tweeklanken -ui- en -ij- bestaan niet in Standardduits.