OVERZICHT DUITSE GRAMMATICA
Hieronder staan de hoofdregels voor Duits met extra leertips. Let wel: er is bijna altijd een uitzondering te vinden. Dat is echter niet het onderwerp van deze pagina!
Zie voor zelfcorrectie van eigen schriftelijke teksten helemaal onderaan.
Werkwoorden
Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Er zijn werkwoorden met een vaste naamval (3e/4e) en werkwoorden met vaste voorzetsels, die met een bepaalde naamval combineren (zie verder onder).
Aanvoegende wijs (conjunctief)
Met deze vorm kun je een wens uidrukken of een mogelijkheid die (nog) niet bestaat of een verpaste gelegenheid.
Je kunt hiervoor de hulpwerkwoorden in de aanvoegende wijs gebruiken:
hätte, wäre, würde.
Er is een conjunctiefvorm van het type "leve de koning": "Der König, er lebe hoch". Möge er lange leben.
Maar de meest gebruikte is de vorm voor irreële situaties: 'Wenn ich reich wäre...".
Deze vorm heeft vrijwel altijd een umlaut op sterke werkwoorden:
Wenn er eine Brille bekäme, läse er sicher die Zeitung und säße nicht nur in der Sonne.
Zie voor de regels conjunctief: http://www.nubeterduits.nl/website/index.php?pag=120
De onregelmatige werkwoorden sollen, wollen, müssen, können krijgen altijd de eigen conjunctiefvorm (dus niet met hätte, wäre, würde; wollen heeft geen eigen conjunctiefvorm met umlaut):
Zelfstandige naamwoorden
Hoe kun je weten of het lidwoord der, die of das moet zijn?
Voor veel woorden geldt echter: het is zoals het is. Dus het lidwoord altijd gelijk erbij leren.
Zie verder: geslacht
Meervoudsvormen:
Er zijn regels maar ook hier geldt: het is makkelijker gelijk de juiste vorm te leren.
Naamvallen
Naamvallen komen in principe voor in elke zin die uit meer woorden dan een onderwerp en een enkelvoudig gezegde (werkwoord) bestaat. De praktische uitwerking van naamvallen zijn de wisselende uitgangen (dem, den, ein, einer ...) of vormen bij voornaamwoorden (ihn/ihm/euch/seinen, ihrer, euer etc.).
I Zinsdelen (de functie van een woordgroep in de zin)
- onderwerp 1e naamval
- bezitsverhouding 2e naamval
- meewerkend voorwerp 3e naamval
- lijdend voorwerp 4e naamval
II Werkwoorden die met een bepaalde vaste naamval combineren.
III Woorden/woordgroepen die na (soms vóór) een voorzetsel staan.
Naamvallen I: zinsdelen
Veel korte zinnen bestaan uit een onderwerp + werkwoord en een lijdend voorwerp.
Wie bijt wie: wer beißt wen?
In een lijdende zin verandert het lijdend voorwerp in het onderwerp.
Dit geldt NIET voor het meewerkend voorwerp. Dat blijft in de 3e naamval staan.
Ich habe ihm ein Geschenk gegeben. Ihm wurde ein Geschenk gegeben.
Wir gratulieren ihm. Ihm wird zu dem Preis gratuliert.
Deze voorbeeldzinnen bestaan bewust enkel uit mannelijke woorden omdat alleen daarbij het verschil 1e en 4e naamval aan de uitgang te zien is.
Vrouwelijk en onzijdig hebben in de 1e en 4e naamval dezelfde uitgangen / vormen.
Koppelwerkwoord: 1e naamval
Net als in het Nederlands kan na een koppelwerkwoord geen lijdend voorwerp staan.
De meest voorkomende koppelwerkwoorden: sein en werden.
Let echter op: es gibt is GEEN koppelwerkwoord. Het wordt gevolgd door de 4e naamval.
Om te onthouden:
De meeste werkwoorden combineren met de 4e naamval, omdat de meeste korte zinnen een lijdend voorwerp hebben.
Zinnen met 2 zinsdelen naast het onderwerp.
Vrijwel alle zinnen van het type 'Ich schreibe meiner Mutter einen Brief' hebben de volgende structuur:
Naast lijdend en meewerkend voorwerp kan er uiteraard een voorzetselvoorwerp voorkomen:
Uitgangen van de 3e naamval:
De 3e naamval mannelijk en onzijdig eindigt op m (onthoud: 3 = 'driepoot') .
De 3e naamval vrouwelijk eindigt op r (zo rond als de vorm van een 3 / 'rond als borsten' :)).
In de 3e naamval meervoud hebben alle onderdelen van een woordgroep ALTIJD de uitgang n (onthoud: twee-poot is méér dan een-poot).
Naamvallen II: werkwoord met vaste naamval
Verschil NL-D m.b.t. het ontleden van zinnen
Met bovenstaand stappenplan kun je in het Duits niet alle soorten van zinnen ontleden, omdat het Duits een aantal werkwoorden met een vaste naamval kent:
Nederlands | Duits |
Ik help hen (lijdend voorwerp) |
Ich helfe ihnen (helfen: 3e naamval). Mir wird geholfen. |
Ik vraag hun (meewerkend voorwerp) | Ich frage sie (fragen: 4e naamval) |
Zie ook: standaardzinnen met 3e naamval
Werkwoorden met een vaste 3e naamval die in het Nederlands met een lijdend voorwerp verbonden zijn:
Om te onthouden: helfen, danken, gratulieren, glauben, gehören, gelingen combineren met de 3e naamval.
Meer voorbeelden: werkwoorden met vaste naamval
Werkwoorden met de vaste 4e naamval die in het Nederlands met het meewerkend voorwerp verbonden zijn:
Om te onthouden: fragen, bitten, lehren, kosten combineren met de 4e naamval.
Ook na 'es gibt' (er is) volgt de 4e naamval. Es gibt keinen Kuchen mehr.
LEERTIP:
Veruit de meeste werkwoorden combineren in het Duits met de 4e naamval.
Het onthouden van de (meest gebruikte) werkwoorden met de 3e naamval helpt het meest bij twijfels.
Lijdend of meewerkend voorwerp?
Gebruik de controlevraag: kan ik (desnoods) in het Nederlands zeggen aan/voor hem/haar? Dan in het Duits 3e naamval (behalve de 4 werkwoorden fragen, bitten, lehren, kosten = +4).
Naamvallen III: voorzetsels met alleen de vaste 3e of alleen de vaste 4e naamval
Zie ook: Voorzetsels D-NL
Keuze- of wisselvoorzetsels
Het vervelendst zijn de zogenaamde keuzevoorzetsels, die de 3e of de 4e naamval kunnen hebben: an, auf, neben, hinter, in, unter, über, vor, zwischen.
Veel voorzetsels geven een concrete plaatsbepaling aan. Je kunt vragen: waar? Dan 3e naamval.
Bij een verandering van plaats/situatie kun je vragen: waarheen / waarnaartoe? Dan 4e naamval.
Tip: Werkwoord als indicatie voor de naamval bij keuzevoorzetsels
Wer ist an der Reihe? - ist (rust, 3e naamval)
Wer kommt an die Reihe? - kommen (beweging/verandering, 4e naamval)
Twijfelgevallen
Werkwoorden met de betekenis van 'kijken' in combinatie met een keuzevoorzetsel gaan vaak met de 4e naamval (waar kijk je heen? = richting):
Soms 3e naamval:
Werkwoorden met een vast voorzetsel
Deze werkwoorden zijn geen plaatsbepalingen maar geven een mentaal proces of een gevoel weer.
De meeste combinaties zijn met de 4e naamval: denken an, warten auf etc.
Slechts enkele werkwoorden + vast voorzetsel gaan met de 3e naamval:
Tijdsbepalingen
Tijdsbepalingen met een voorzetsel: 3e naamval. Je kunt vragen 'wanneer / hoe lang duurt het?'
Tijdsbepalingen zonder voorzetsel: 4e naamval. Je kunt hier ook vragen 'Hoe vaak'?
Veel woorden die je voor tijdsbepalingen nodig hebt zijn mannelijk:
der Tag, der (Vor/Nach)mittag, der Morgen, der Abend, der Monat.
Jahreszeiten: der Frühling, der Sommer, der Herbst, der Winter.
Vrouwelijk: die Sekunde, die Minute, die Stunde, die Nacht.
Een dag/dagdeel / datum combineert met het voorzetsel ‚an‘:
Tijdsperioden en tijd in de toekomst met ‚in‘:
Bijvoeglijke naamwoorden
Het overzicht van alle bijvoeglijke naamwoorden in alle naamvallen plus meervoudsvormen doet begrijpelijkerwijs duizelen. Maar je kunt patronen ontdekken en het daardoor enigszins onder de knie krijgen.
Bijvoeglijke naamwoorden met lidwoorden (der/die/das/(m)ein -groep):
1e naamval mannelijk, vrouwelijk en onzijdig: -e.
Der nette Mann.
Das kleine Kind.
Die freundliche Frau.
Mannelijk der/ein
Alleen in de 1e naamval na der en ein geen n.
In de 2e, 3e en 4e naamval volgt wel een n.
Vrouwelijk die/eine
In de 1e en 4e naamval na die en eine allen een e.
2e en 3e naamval (der/einer) volgt een n.
Onzijdig (vergelijk met vrouwelijk 1e en 4e)
In de 1e en de 4e naamval na das alleen een e.
Bij het lidwoord ein in de 1e en 4e naamval:
2e en 3e naamval na des/dem - eines/einem volgt een n.
Zonder lidwoord (of een ander woord uit de der/(m)ein-groep)
De bijvoeglijke naamwoorden krijgen dan de uitgang die het lidwoord op die plek zou hebben, inclusief de verbuiging in de betreffende naamval.
1e naamval: alter Wein (m) / Liebe Freundin (briefaanhef) / frisches Brot.
Meervoud: die, meine, keine + n
Na die/der/den/die en kein-, manch- etc. in het meervoud krijgen ALLE bijvoeglijke naamwoorden, in ALLE naamvallen, een n. Dat geldt dus voor alle woorden uit de der/(m)ein-groep.
Meervoud zonder lidwoord (of een ander woord uit de der/(m)ein-groep)
De bijvoeglijke naamwoorden krijgen de uitgang die het lidwoord op die plek in de betreffende naamval zou hebben.
Schema's:
SAMENVATTEND:
Opletten bij ein/mein/kein 1e naamval mannelijk en 1e en 4e naamval onzijdig.
Bij alle bepalende woorden uit de der/(m)ein-groep die ervoor staan:
Waar moet ik aan denken bij correctie van mijn schriftelijke teksten?
Begin met het identificeren van het onderwerp: WIE doet iets? 1e naamval.
Ich rufe an.
Zoek vervolgens het lijdend voorwerp: WAARMEE/met wie wordt iets gedaan? 4e naamval. Ich rufe ihn an.
Is er een meewerkend voorwerp?: WIE neemt deel aan het gebeuren? Kan ik het werkwoord in het Nederlands met 'aan/voor' combineren?: 3e naamval.
Er schreibt ihr (aan haar) einen Brief.
Verder letten op: voorzetsels (alleen 3e, alleen 4e, of 3e resp. 4e) en werkwoorden met een vaste 3e naamval.
TWIJFELWOORDEN
Dass sie lügt, das wusste ich nicht.