MOB-versie | Naar grote versie



werkwoorden met vaste naamval

In het Duits heeft een aantal werkwoorden een vaste naamval, die afwijkt van het Nederlands.

 

Werkwoorden met de derde naamval
Een aantal voorbeelden: 

 

ähneln lijken op   Sie ähnelt ihrem Bruder. (Sie sieht ihrem Bruder ähnlich.)
antworten antwoorden   Er antwortete dem Lehrer.

helfen

helpen

 

Er hilft seiner Freundin.

begegnen ontmoeten, bejegenen   Ich begegne meiner Nachbarin sehr selten.

danken

danken

 

Ich danke dir

dienen dienen   Der Ritter diente dem König.

drohen*

dreigen

 

Der Richter droht dem Dieb mit einer Strafe.

folgen*

volgen

 

Folgt dein Hund dir?

glauben

geloven

 

Du glaubst dem Lehrer nicht?

gratulieren

feliciteren

 

Sie gratuliert ihrem Bruder zu seinem Geburtstag

gefallen

bevallen

 

Das Buch gefällt mir.

gehören

horen bij

 

Dieses Fahrrad gehört dir nicht.

gelingen lukken   Das (onderwerp) ist mir/Ihnen gut gelungen.
sich nähern naderbij komen   Sie näherten sich dem Wald.
schaden schaden   Plastikabfall schadet der Umwelt.

* bedrohen, verfolgen: 4e naamval

 

Zie ook menupagina: standaardzinnen met de derde naamval.


Een aantal werkwoorden met een voorzetsel als voorvoegsel heeft de 3e naamval:

3e naamval: einer Sitzung beiwohnen / jemandem beistehen /  jemandem zusagen / einer Aktion zugucken / einer Krankheit vorbeugen, jemandem nachlaufen. Ook combinatie met mit-: jemandem etwas mitteilen, jemandem etwas mitbringen (etwas: lijdend voorwerp).

 

Meer uitgebreid:  https://easy-deutsch.de/liste-verben-mit-dativ/

 

Werkwoorden met de vierde naamval

Een aantal voorbeelden*: 

 

bitten

vragen om

 

Ich bitte dich um Entschuldigung.

fragen

vragen 

 

Ich werde meinen Vater fragen.

kosten

kosten

 

Das kostet meinen Vater viel Geld.

lehren

onderwijzen

 

Ein Deutschlehrer lehrt die Schüler Deutsch.

 

*Deze werkwoorden zijn in het Nederlands met het meewerkend voorwerp verbonden.

In het Duits worden veruit de meeste werkwoorden (ca. 90%) met de 4e naamval verbonden: Ich rufe dich an. Ich sehe den Mann. 

 

LET OP: voor werkwoorden met een vast voorzetsel (glauben an, sich erinnern an e.d.) zie bij voorzetsels 3/4.

 

Een complete lijst van werkwoorden met de 3e of de 4e naamval:

https://www.deutschakademie.de/online-deutschkurs/forum/index.php?topic=5.0

 

Voor het verschil hun/hen in het Nederlands hier een lijst met werkwoorden:

https://onzetaal.nl/taaladvies/hun-hen#A