Koppelwerkwoorden 'koppelen' het onderwerp aan een toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap.
Onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde staan in de 1e naamval:
Je kunt de woorden vervangen door 'hij': HIJ = HIJ, beide dus 1e naamval.
Deze koppelwerkwoorden komen veel voor:
Berlin gilt als die wichtigste Modestadt / wird gesehen als Kunststadt: Berlin en Stadt zijn in deze constructie hetzelfde en staan derhalve beide in dezelfde naamval (hier de 1e).
Ich sehe ihn nicht als einen Lügner: hier beide woorden voor dezelfde persoon in de 4e naamval.