Ich leihe mir ........ Auto von meinem Bruder.
das Auto (1e en 4e naamval).
Das Auto (1e) gehört meinem Bruder. Ich leihe das Auto (4e).
Das-woorden zijn niet altijd het-woorden en omgekeerd. Dat geldt met name voor 'vreemde woorden', bijvoorbeeld uit het Latijn.
Duitsers die Nederlands leren, moeten wennen aan:
de auto, de baby, de datum, de foto, de telefoon en enkele meer omdat deze woorden in het Duits onzijdig zijn.
........ du, wo hier ein Supermarkt ist?
wissen: ich weiß, du weißt, wir wissen, ihr wisst
De -ss- schrijf je alleen na een korte klinker, dus niet na -ei-.
Wisse is een aanvoegende wijs indirecte rede: "Er sagte, er wisse es nicht (..., dass er es nicht wüsste).
In der deutschen Version des TV-Hits 'De luizenmoeder' beginnt das Lied mit der Zeile:
'Hallo Klasse zwei, (een nieuwe dag) ........ fängt an.'
der Tag beginnt/fängt an: onderwerp
der Tag, ein Tag, ein neuer Tag: de uitgang van bijvoeglijke naamwoorden voor mannelijke woorden heeft alleen in de 1e naamval geen -n.
1e Der schöne Tag fängt an.
1e Ein schöner Tag geht zuende.
2e Der Morgen des/eines schönen Tages.
3e An dem/einem schönen Tag.
4e Ich genieße den/einen schönen Tag.
(Het evenement) ........ wurde abgesagt.
die Veranstaltung: evenement / manifestatie
(manifestatie ook: die Kundgebung, die Demonstration)
die Anstalt (die Institution): instelling
die Verwaltung: administratie / kantoorafdeling
das Ereignis: gebeurtenis