(Vraag aan een groep jongeren: 'Wie van jullie komen uit Duitsland?')
........ aus Deutschland?
wer? (1e naamval) = wie?
van jullie: von (3e naamval) euch
(de 4e naamval van jullie is eveneens euch)
Ook als er naar meerdere personen gevraagd wordt, volgt na Wer? het werkwoord in het enkelvoud.
Wie komen er allemaal mee?: Wer kommt alles mit?
Wen?: vraagt naar het lijdend voorwerp - wen hast du getroffen?
Was (weet) ........ deine Freundin über das neue Festival?
wissen: onregelmatig werkwoord
ich weiß
du weißt
er/sie/es weiß, die Freundin weiß
wir wissen, ihr wisst.
Na een korte klinker schrijf je -ss-; -ei- geldt niet als kort, dus schrijf je -ß-.
De vakantie doorbrengen: ........ .
die Ferien: altijd meervoud, hier 4e naamval (zelfde vorm als 1e naamval). Ich verbringe meine Ferien in den Niederlanden (waar? 3e naamval meervoud).
durchbringen: opmaken / er doorheen jagen:
Er hat sein ganzes Geld durchgebracht.
Een tweede betekenis: een moeilijke tijd doorkomen.
Die Mutter hat ihre Kinder durch schwere Arbeit im Krieg durchgebracht.
durchkommen: er doorheen komen
Sie ist gut durch das Examen gekommen.
Die Angehörigen der Direktorin waren alle anwesend.
Die Angehörigen: ........ .
die Angehörigen: gezinsleden (die Familienmitglieder) en familieleden (die Verwandten: familie in ruimere zin)
angehören: behoren bij, deel uitmaken van
toehoorders: die Zuhörer
aandeelhouders: die Anteilseigner, die Aktionäre