Zin 1: Das Auto is hier 4e naamval. 

Onzijdige woorden hebben in de 1e en 4e naamval dezelde vorm.

Zin 2: Es / das Auto (onderwerp) gehört meinem Bruder/ihm, 3e naamval. De auto 'behoort aan hem toe', dus 3e naamval.

Wissen heeft een onregelmatige vervoeging:

ich, er, sie, es weiß (na ei- schrijf je ß)

du weißt

wir wissen - ihr wisst

Bescheid wissen: op de hoogte zijn.

Even goede vrienden m.a.w.: Ik bedoel het niet kwaad.

Dat is echt bizar: Das ist schräg / bizarr.

Dat neem ik u kwalijk: Das nehme ich Ihnen übel.

Daar komt niets goeds van: Das bringt nichts Gutes.

einen Abflug machen (die Fliege machen): ophoepelen, wegwezen!

Der Abflug des Flugzeugs: Het vertrek van het vliegtuig.

een uitstapje maken: einen Ausflug machen

het vliegtuig halen: das Flugzeug / den Flug kriegen (op tijd zijn)

opschieten: beeil dich / beeilt euch, dalli, dalli! Mach hinne!

Schluss mit lustig: afgelopen met de pret, ik meen het serieus.