Die Zerstörung = ........ .
verstoring: die Störung
verwarring: die Verwirrung
vergissing: der Irrtum
Het voorvoegsel zer- geeft aan dat iets verwordt tot iets anders, vaak onherroepelijk: zerschneiden = verknippen.
Obwohl sie viel ........ , ........ sie nicht zu.
essen: ich esse - du, er, sie, es isst
Sterke werkwoorden met -e- veranderen naar -i/ie-.
Uitzondering m.b.t. de regel lange -e- wordt -ie-: nehmen - sie nimmt. Hier dus een korte -i- en dubbel -m-.
Idem: treten - sie tritt.
Drie van de uitdrukkingen uit de spreektaal (Umgangssprache) hebben de betekenis van ‘okay, goed gegaan, goedgekeurd’.
Welke uitdrukking betekent juist het tegendeel?
bekloppt, bescheuert (spreektaal voor 'slaan'): knotsgek, getikt, lijp
De overige woorden hebben de betekenis van 'okidoki'.
Ich gehe mit (mijn jongste) ........ Schwester ins Kino.
zus: vrouwelijk persoon
mit: voorzetsel met de 3e naamval
1e en 4e naamval vrouwelijk: die/meine jüngste Schwester.
3e naamval: mit der/meiner jüngsten Schwester.
2e naamval: das Auto der/meiner jüngsten Schwester.
mein jüngster: mannelijk 1e naamval