Wir waren zuhause (met z'n vijven) ........ .
Met ons / z'n drieën, vieren, vijven: zu dritt, zu viert, zu fünft.
der Fünfer: munt/briefje van 5 (cent, euro)
Kunt u mij deze foto eens laten zien?: ........
das Foto (1e en 4e naamval). Een aantal woorden die oorspronkelijk uit een andere taal stammen is in het Duits onzijdig:
das Auto, das Baby, das Datum, das Foto, das Hobby, das Radio, das Telefon, (zie uitlegpagina 'zelfstandige naamwoorden - geslacht')
Je kunt zeggen 'aan mij laten zien/tonen'.
In het Duits is het dan meewerkend voorwerp, dus 3e naamval: mir/ihr/ihm/Ihnen/ihnen.
Sie: onderwerp
Er (dronk) ........ die Flasche leer und (gooide) ........ sie dann fort.
trinken - trank - getrunken
werfen - warf - geworfen
Werkwoorden die in het Nederlands sterk zijn (klinker verandert) zijn dat vrijwel altijd ook in het Duits.
Meestal lijken de klinkers in beide talen op elkaar: a-o-u.
Maar dat geldt niet voor alle werkwoorden.
(Zie eventueel lijst bij 'sterke werkwoorden'.)
Was ist das denn für ein merkwürdiger Gegenstand?
der Gegenstand = ........
Wat is dat nou voor een merkwaardig voorwerp?
Spreektaal: Was ist das denn für ein komisches Ding/Teil?
tegenstand: der Widerstand (tegenstander: der Gegner)
buurt/regio: die Gegend
apparaat: das Gerät, der Apparat (dus niet onzijdig)