........ du, wann der Bus fährt?
Het werkwoord wissen is onregelmatig:
ich weiß, du weißt, er/sie/es weiß, wir wissen, ihr wisst.
Na -ei- volgt een -ß.
De du-vorm: normaal -st, maar hier alleen -t (vanwege de ß dus geen s voor de -t).
Der Gesunde hat viele ........ , der Kranke nur einen.
der Wunsch: stam van een werkwoord
Deze woorden zijn overwegend mannelijk.
Die Wünsche volgens een hoofdregel meervoud voor mannelijke woorden umlaut + -e.
Hier 4e naamval meervoud: zelfde vorm als 1e naamval meervoud.
Deze uitspraak stamt van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer.
Laut einer Umfrage glaubt die Hälfte der Deutschen ........ Engel.
glauben an (+ 4e naamval): Ich glaube an einen Gott.
Mentale werkwoorden met an/auf/über combineren overwegend met de 4e naamval.
laut (voorzetsel 2e of 3e naamval): volgens/naar verluidt
die Umfrage: enquête
NB Het werkwoord glauben (zonder voorzetsel!) is een van de werkwoorden met een vaste 3e naamval: Ich glaube dir/ihm/Ihnen.
Alle Verkehrsteilnehmer müssen (rekening houden met elkaar) ........
rücksichtslos (-los [loos] = zonder) nalatig, nietsontziend
Deze term uit het Duits wordt ook in het Nederlands gebruikt.
die Übersicht: het overzicht
die Umsicht: de bedachtzaamheid / omzichtigheid
die Nachsicht: de toegevendheid
Woorden met de uitgang -sicht zijn vrouwelijk:
die Sicht, die Aussicht (geldt niet voor das Gesicht)