Wir essen heute Rosenkohl (spruitjes).
(Lusten) ........ ihr Rosenkohl?
lusten: mögen (ook: houden van, een persoon mogen)
ich mag
wir mögen
ihr mögt
möchten: graag willen, een beleefd verzoek uiten
Ich möchte (bitte) keinen Rosenkohl.
Beim Länderspiel gegen die Niederlande gewann ........ Mannschaft 1:0.
Uitgang -schaft: vrouwelijk, die Weltmeisterschaft
Die Mannschaft: benaming voor alle soorten van sportteams,
in het bijzonder voor het Duitse nationale elftal, dus voetbal, kort voor 'die Fußballnationalmannschaft'. Soms tegenwoordig ook 'die Frauschaft' voor damesteams.
Ook voor de bemanning van een schip.
Uitspraak 1:0 - eins zu null.
Hoe gaat het met jullie?
De Duitse zin is zonder voorzetsel (met).
Wie geht es dir? - Mir geht es gut. Es geht mir gut.
3e naamval van ihr: euch (tevens 4e naamval)
ihnen: hun / Ihnen: u
Dit is een standaardzin in de 3e naamval: dir/ihm/Ihnen etc.
Deze zinnen gaan meestal over gevoelens en gedachten.
"Ich habe Lust auf eine Currywurst.
Komm, wir gehen (naar de snackbar) ........ ."
der Imbiss (die Imbissstube/-bude): de snackbar/-kar
die Kneipe: de kroeg
das Wirtshaus/die Wirtschaft: eenvoudig traditioneel restaurant/eetcafé
2e betekenis van die Wirtschaft: economie.
naar binnen gaan: gehen + in + 4e naamval
in den Imbiss / in die Kneipe / ins Wirtshaus / in die Wirtschaft gehen
Der Imbiss ook: kleine maaltijd, dat hoeft echter geen 'fastfood' te zijn.