Die Tür war fest verschlossen.
Der Junge schlug mit der Faust gegen ........ Tür.
gegen: voorzetsel met de 4e naamval
die/eine Tür: vrouwelijk (zie zin 1)
Vrouwelijke woorden hebben in de 4e naamval dezelfde vorm als de 1e naamval.
(Kun je iets voor me doen? / Wil je me een plezier doen?)
Kannst du mir ........ tun?
jemandem den/einen Gefallen tun: aan iemand een (kleine) dienst bewijzen
Jemandem die/eine Gunst erweisen (verouderd): aan iemand een
gunst verlenen. Dat is veel sterker dan 'iemand een plezier doen'.
das/ein Gehalt: salaris
das Entgegenkommen: tegemoetkoming (toeschikkelijk zijn)
Dieser Mann ist spießig und engstirnig: deze man is ........ .
spießig (ook kleinkariert), der Spießer/Spießbürger: kleinburgerlijke, bekrompen persoon
engstirnig is samengesteld uit: eng = smal/nauw + die Stirn = voorhoofd, dus het tegendeel van ruimdenkend
ruimdenkend: aufgeschlossen (open voor iets nieuws/anders)
Er sieht die Dinge nicht so eng.
gierig: geizig
vrijgevig: großzügig, freigiebig
........ Mann dort habe ich hier noch nie gesehen.
Ich habe ... gesehen: Ich = onderwerp.
Wen habe ich gesehen?: den Mann, lijdend voorwerp, 4e naamval.
Korte zinnen (zonder voorzetsels) zijn vaak van het type 'onderwerp + persoonsvorm + lijdend voorwerp'. Anders gezegd: de meeste werkwoorden combineren met de 4e naamval.