Wer nichts (weet) ........ , muss alles glauben.
ich weiß, er/sie/es/man/wer weiß
wir wissen: na een korte klinker schrijf je -ss-
er weiß: na -ei- schrijf je -ß-
(zie voor spellingsregels -ss/ß- en in het menu)
Weise!: gebiedende wijs van het werkwoord weisen (op iets wijzen).
Ook: wijs, verstandig.
die Weise: de wijze, de manier waarop
keine Ahnung: geen idee / geen benul
Ich sage ........ , dass er nicht zu kommen braucht.
Ik zeg (aan) hem, dat ...: hem is meewerkend voorwerp, dus 3e naamval: ihm.
Ik zeg het (= dat hij niet hoeft te komen): de bijzin heeft de functie van lijdend voorwerp.
Ich sage ihm (meewerkend voorwerp) Bescheid (lijdend voorwerp): ik breng hem op de hoogte.
Werkwoorden waar je in het Nederlands aan (of voor) erbij kunt denken zoals zeggen, schrijven, geven, schenken, laten zien, hebben in het Duits de 3e naamval. Hier in de trant van 'ik geef het aan hem door'.
Uit de reclamefolder van de supermarkt.
Am Samstag im Angebot: 100 Gramm Aufschnitt nur 99 Cent.
Der Aufschnitt: ........ .
Der Aufschnitt: gemengde gesneden vleeswaren voor op de boterham.
Vroeger werden hiervoor de resten van worsten 'opgesneden' voor goedkope aanbiedingen (afsnijdsel). Tegenwoordig gaat het om gewone plakjes verschillende soorten worst en ham.
vleeswaren (als broodbeleg): die Wurst, Schnittwurst.
plakje worst: die Scheibe Wurst, die Wurstscheibe.
gesneden brood: das Schnittbrod, geschnittenes Brot.
schnitzel: das Schnitzel (der Schnipsel: snipper, bijv. papier)
Geschnetzeltes: reepjes kalfs- of varkensvlees in roomsaus, Zwitsers gerecht dat vaak met Rösti (aardappelpannenkoek) gegeten wordt.
Der Hund hat gebellt und gebissen, obwohl man sagt "Hunde die bellen, ........ nicht."
Wat is de juiste schrijfwijze?
bijten = ........
Het hele werkwoord heeft een tweeklank: -ei-.
Deze wordt niet 'snel' uitgesproken, derhalve ß.
Vergelijk met: biss - gebissen.