Kleine Geschenke erhalten ........ Freundschaft.
Die Freundschaft: woorden met de uitgang -schaft zijn vrouwelijk.
Hier 4e naamval: bij vrouwelijke woorden zelfde vorm als 1e naamval.
foto: dpa
Das Ticket war sehr teuer. Er ........
verlieren + haben: er hat es verloren
evenzo: Ich habe es vergessen
das/ein/sein Ticket: 1e en 4e naamval, dus dezelfde vorm
Wat is hier de enige correcte aanvulling?
Von allen Kirchtürmen der Welt ist der Turm des Ulmer Münsters (het hoogst) ........ .
hoch - höher (zonder -c-) als - am höchsten
hoog - hoger dan - het hoogst
Ook mogelijk: Der Kirchturm ist der höchste.
Das Münster: kerk die bij een klooster hoort/hoorde.
Ulm: stad in Zuidwest-Duitsland.
De kerktoren is 161,53 m hoog.
Der Schüler ........ die deutschen Flüsse auswendig aufsagen.
können - konnte - gekonnt
er kann: hij kan, is in staat iets te doen
in deze zin: hij kan de rivieren opnoemen
kennen - kannte - gekannt
Er kennt: hij weet (heeft geleerd/ervaren). Er ist Binnenschiffer und kennt fast alle deutschen Flüsse (omdat hij daar al geweest is).
Etwas auswendig können: iets van buiten geleerd hebben / uit het hoofd kennen / uit het hoofd kunnen opnoemen.
Vaste uitdrukking 'etwas in- und auswendig können (doen) / kennen (weten)': iets op zijn duimpje kennen.
afb. Cliparts