Ich habe Zahnschmerzen und muss heute unbedingt ........ Zahnarzt.
naar een persoon gaan: zu ... gehen/fahren.
zu: voorzetsel met de 3e naamval, hier mannelijk: zum (zu + dem) Zahnarzt gehen
voor steden en landen: nach Deutschland, München fahren
der Schmerz, die Schmerzen: pijn, pijnen
unbedingt: per se
........ bestehen aus 12 Provinzen.
Die Niederlande: oude meervoudsvorm (nu das Land - die Länder), altijd met lidwoord in het meervoud.
Enkele landen hebben in het Duits een lidwoord: die Schweiz, die Türkei in het enkelvoud,
die USA (die Vereinigten Staaten), die Niederlande in het meervoud.
Deze lidwoorden worden ook verbogen.
die Niederländer: de Nederlanders
Sie musste so manche Enttäuschung verkraften:
Zij moest ........
die Enttäuschung: teleurstelling
etwas verkraften: iets negatiefs aankunnen / 'verstouwen' - einen Verlust verkraften
die Kraft: kracht, sterkte
Das Gerät muss repariert werden.
Das Gerät betekent ........ .
Das Gerät is een mechanisch of elektrisch aangedreven apparaat (der Apparat), bijvoorbeeld das Messgerät.
Oorspronkelijk verwant aan gereedschap: das Werkzeug.
brommer: das Moped
voertuig: das Fahrzeug