........ Flug ........ Berlin war ziemlich aufregend.
Der Flug (hier onderwerp) is de stamvorm van een werkwoord. Deze woorden zijn overwegend mannelijk.
nach: naar steden en landen, nach Amerika, nach Holland
echter: in die USA, in die Niederlande, in die Türkei, in die Schweiz fliegen/fahren
aufregend: opwindend
Das Gras (groeit) ........ nicht schneller, wenn man daran zieht.
(Konfuzius)
groeien: wachsen - wuchs - gewachsen
denk aan volwassen: erwachsen / het gewas: das Gewächs
Sterke werkwoorden met -a- krijgen bij du/er, sie, es een umlaut:
Das Kind wächst schnell. Er schläft tief. Der Zug fährt ab.
Ich muss gehen, ........ komme ich zu spät.
sonst: anders, in het andere geval (oorzaak en gevolg)
anders: anders dan gewoonlijk
oder: of in de betekenis het een of het ander
sondern: niet het een maar het ander
Als wir an die Kreuzung kamen, sprang (het verkeerslicht) ........ auf Rot.
der Aufzug: de lift (in een gebouw)
das Signal: het signaal
Das Stopplicht wordt in Duitsland niet gebruikt, wel das Stoppschild (stopbord). Op het Stoppschild staat echter 'Stop', dus met één -p.