Ich sehe ihn manchmal in der Stadt.
manchmal = ........
vaak: oft / häufig
zelden: selten
manches Mal (licht verouderd): menig keer
Er besucht seine Frau (elke) ........ Tag im Krankenhaus.
der Tag: mannelijk (net als de namen van dagen en dagdelen: der Sonntag, der Mittwoch, der Morgen)
Jeden Tag is een tijdsbepaling zonder voorzetsel en staat in de 4e naamval: jeden Abend, nächsten Monat, manches Jahr.
Met voorzetsel 3e naamval: am Morgen, am Montag, am 1.Mai, im Sommer, in einem Monat, seit diesem Tag.
........ du, wann der Bus fährt?
Het werkwoord wissen is onregelmatig:
ich weiß, du weißt, er/sie/es weiß, wir wissen, ihr wisst.
Na -ei- volgt een -ß.
De du-vorm: normaal -st, maar hier alleen -t (vanwege de ß dus geen s voor de -t).
In unserem Garten haben wir viele Amseln und Spatzen.
In onze tuin zijn er veel ........
de merel: die Amsel
de mus: der Spatz (der (Haus)Sperling)
Spatz wordt ook als koosnaampje (Kosewort) gebruikt.
slakken en kevers: Schnecken und Käfer
vlinders en hommels: Schmetterlinge und Hummeln
kikkers en padden: Frösche und Kröten