Ich habe ein Geschenk ........ Vater gekauft.
für (bestemd voor): voorzetsel met de 4e naamval
der/mein Vater - für meinen Vater
vor: voorzetsel voor plaats- en tijdsbepaling
Das Auto steht vor der Tür. Es passierte vor einer Stunde.
Die Beförderung der Güter ist schwieriger als erwartet.
Wat betekent Beförderung in deze zin?
ook: der Transport
Die Beförderung kan in een andere context ook promotie betekenen: die Beförderung zur Abteilungsleiterin.
eis / vordering (opeisen/schuld): die Forderung
vordering (vooruitgang): der Fortschritt
Goed gedaan! : ........
De toepassing van doen-tun en maken-machen verschilt nog wel eens tussen Nederlands en Duits.
Op de uitlegpagina 'standaardzinnen' staat een aantal voorbeelden.
Mein Nachbar hatte gestern ........ Unfall.
Der/ein Unfall: bestaat uit de stam van een werkwoord (fall-en).
Deze woorden zijn overwegend mannelijk.
(Er hatte) einen Unfall: lijdend voorwerp, 4e naamval