Zwakke werkwoorden
Hoe herken je een 'zwak werkwoord'?
Voorbeelden:
wohnen |
(wonen) |
wohnte |
gewohnt |
warten |
(wachten) |
wartete |
gewartet |
Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak.
Uitzonderingen:
Duits: lachen - lachte - gelacht wordt anders vervoegd dan in het Nederlands
(heeft gelachen: deze uitgang is 'sterk')
fragen- fragte (oud: frug) - gefragt
backen - buk (soms spreektaal: backte) - gebacken
kaufen - kaufte - gekauft
kriegen - kriegte - gekriegt
waschen - wusch - gewaschen
Sommige werkwoorden hebben een zwakke én een sterke vorm:
(zwak) hängen - hängte- gehängt : Sie hat das Bild an die Wand gehängt.
Dit komt hier door het gebruik van een lijdend voorwerp (das Bild).
(Sterk) hängen-hing-gehangen: Das Bild hat an der Wand gehangen.
Twee vormen (zakken/verlagen): sinken - senken: was vroeger hetzelfde werkwoord. Net als bij hängen is het een 'actief' en het andere 'passief':
Die Preise sinken/sanken/sind gesunken.
Die Preise wurden gesenkt/sind gesenkt worden.
De onvoltooid tegenwoordige tijd
Voor alle zwakke en sterke werkwoorden geldt als hoofdregel:
stam + de uitgangen -e -st -t -en -t -en.
Het is bekend, dat je in het Duits de stam krijgt door van het hele werkwoord -en of -n weg te laten.
Bijvoorbeeld: spielen (spelen)
ich |
spiel |
e |
du |
spiel |
st |
er/sie/es |
spiel |
t |
wir |
spiel |
en |
ihr |
spiel |
t |
sie/Sie |
spiel |
en |
Uitzonderingen:
Als de stam eindigt op een -d of een -t, dan krijgen de volgende 3 vormen een extra e: du, er/sie/es, ihr. Je merkt, dat dit nodig is voor de uitspraak.
Bijvoorbeeld: bürsten (borstelen)
du bürstest |
er/sie/es bürstet |
ihr bürstet |
De volgende werkwoorden krijgen ook een extra e vanwege de uitspraak bij de 3 vormen du, er/sie/es en ihr:
öffnen |
(openen) |
du öffnest |
|
|
er /sie/es öffnet |
|
|
ihr öffnet |
begegnen |
(ontmoeten) |
|
atmen |
(ademen) |
|
regnen |
(regenen) |
|
rechnen |
(rekenen) |
|
zeichnen |
(tekenen) |
|
Als de stam eindigt op een sisklank (s, ss, ß, z), dan komt er bij du alleen een t achter de stam (de -s van de uitgang spreek je niet uit en schrijf je dus ook niet).
Bijvoorbeeld:
tanzen |
(dansen) |
|
du tanzt |
Bij werkwoorden op -eln of -ern valt bij ich de e in de stam weg, de andere uitgangen zijn normaal.
Bijvoorbeeld: handeln (handelen)
ich handle |
du handelst |
er/sie/es handelt |
wir handeln |
ihr handelt |
sie/Sie handeln |
Voorvoegsels
er- betekent dat iets begint: Die Ausstellung wird heute eröffnet. Die Blume erblüht.
ver- kenmerkt een einde: die Rose ist verblüht.
De onvoltooid verleden tijd*
De verleden tijd wordt in het algemeen gebruikt om gebeurtenissen, gewoonten en feiten uit het verleden weer te geven. Meestal staat er een tijdsaanduiding zoals vorig, gisteren of toen in de zin.
Net als in het Nederlands worden in het Duits gebeurtenissen in het verleden ook vaak weergegeven in de voltooid tegenwoordige tijd:
De onvoltooid verleden tijd voor het zwakke werkwoord wordt gevormd door achter de stam de uitgangen -te -test -te -ten -tet -ten te zetten.
Bijvoorbeeld: spielen (spelen)
ich |
spielte |
du |
spieltest |
er/sie/es |
spielte |
wir |
spielten |
ihr |
spieltet |
sie/Sie |
spielten |
Uitzonderingen:
In verband met de uitspraak: bij werkwoorden waarvan de stam eindigt op -d of -t voegt men -e toe tussen stam en uitgang in de 3 vormen du, er/sie/es en ihr:
warten |
(wachten/in stand houden) |
gewartet |
Dit geldt ook voor de werkwoorden:
öffnen |
(openen) |
du öffnetest |
|
|
er/sie/es öffnete |
|
|
ihr öffnetet |
begegnen |
(ontmoeten) |
|
atmen |
(ademen) |
|
regnen |
(regenen) |
|
rechnen |
(rekenen) |
|
zeichnen |
(tekenen) |
|
Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord wordt zo gevormd: ge-stam-t.
Bijvoorbeeld:
spielen |
(spelen) |
gespielt |
warten |
(wachten/in stand houden) |
gewartet |
öffnen |
(openen) |
geöffnet |
atmen |
(ademen) |
|
regnen |
(regenen) |
|
rechnen |
(rekenen) |
|
zeichnen |
(tekenen) |
|
Sommige zwakke werkwoorden hebben klinkerwisseling:
brennen |
brannte |
gebrannt |
bringen |
brachte |
gebracht |
denken |
dachte |
gedacht |
kennen |
kannte |
gekannt |
nennen |
nannte |
genannt |
rennen |
rannte |
gerannt |
Werkwoorden met de uitgang -ieren hebben geen voorvoegsel ge-
Er hat studiert.
Sie hat uns informiert.
Voltooid verleden tijd
Indien iets plaats heeft gevonden vóór een ander feit, dat eveneens in het verleden is gebeurd, gebruik je 'hatte' of 'war' + voltooid deelwoord (net als in het Nederlands). Signaalwoorden voor deze tijdsvorm zijn o.a.: bevor, danach, nachdem, anschließend.