(Daarnet) ........ habe ich die Nachbarin gesehen.
vorhin: zonet, zojuist
vorher: eerder, daarvoor (voor iets anders gebeurt / gebeurd is)
vorab: van tevoren, vooraf
voraus: vooruit (voraussagen, vorhersagen: voorspellen)
Ook: Die Wandergruppe folgt, ich gehe voraus.
Ook mogelijk: Ich habe gerade die Nachbarin gesehen.
"Komm, lass uns gehen."
"Moment noch. Ich warte noch eben, bis ........ Briefträger kommt."
Deze zin bestaat uit twee delen:
Ich (warte) = onderwerp in het eerste deel van de zin +
der Briefträger (kommt) = onderwerp in het tweede deel van de zin.
bis: hier voegwoord
Net als dass: Ich warte darauf, dass der Briefträger kommt.
Ihr geht es nicht so gut. Sie (slaapt) ........ kaum und (eet) ........ wenig.
schlafen: sie schläft
essen: sie isst
Schlafen en essen zijn sterke werkwoorden met -a- en -e-:
de klinker verandert bij du, er, sie, es.
Ihr geht es gut. / Es geht ihr gut.
Von (welk perron) ........ fährt der Zug ab?
der Bahnsteig: stam van het werkwoord steigen, deze woorden zijn overwegend mannelijk
welch-: wordt vervoegd als der, die, das
von welchem: 3e naamval
die Schiene(n): de rail(s) (tram, gordijnen)
Ook das Gleis - die Gleise: dubbele rails voor voertuigen als treinen en trams, wordt vaak i.p.v. der Bahnsteig gebruikt.
die Rampe: verhoging m.n. in de logistiek (laadperron, hellingbaan, platform)
die Spur: rijbaan (Fahrspur), spoor (aanwijzing/voetafdruk e.d.)
het spoor (spoorwegen): die Bahn
foto: modelspoorgigant