Wir (zullen) ........ unsere Großeltern längere Zeit nicht besuchen können.
toekomende tijd: werden
sollen: opdracht
Die Großeltern sollen morgen kommen: Ik wil dat zij komen.
würden: zouden (aanvoegende wijs) - Wir würden gerne kommen, aber es geht leider nicht.
afb. freepick
Ich habe genug gegessen, ich bin ........ .
Dit is een vals vriendje: satt sein betekent voldaan na het eten - Ik zit vol.
Voll: spreektaal voor betrunken sein. Dus ook dat is een vals vriendje.
Een beker is vol: gefüllt, voll.
Ik ben het zat / ik heb er genoeg van: Ich habe es satt / mir reichts.
Der Schuh war (van) ........ Glas.
(Assepoester) Aschenputtel verlor ........ Schuh.
der/ein Schuh: 1e naamval
den/einen Schuh (verlieren): lijdend voorwerp, 4e naamval
meervoud: die Schuhe, dus zonder umlaut
Iets maken van een materiaal, een situatie: etwas machen aus (+3e naamval) einem Material / einer Situation.
Dieser Parkplatz ist nur für Pkws.
der Pkw: ........
der Pkw [peekawee]: der Personenkraftwagen (ambtelijk)
vrachtwagen: der Lastkraftwagen (ambtelijk), der Laster/Lastwagen (spreektaal), afgekort Lkw [elkawee].
der Bus - die Busse
touringcar: der Reisebus