Die Erde dreht sich um ........ Sonne.
um (om/rond): 4e naamval
die Sonne
Vrouwelijke woorden hebben in de 1e en 4e naamval dezelfde vorm.
Die Jacke ist zu groß. Haben Sie diese Jacke auch in ........ .
die Größe [kreuze]: wordt zowel voor grootte/lengte als voor maat gebruikt
bijvoeglijk naamwoord: groß-größer-am größten
das Maß - die Maße: afmeting/-en, niet voor kleding
Daar heb ik niets aan: ........
Das (onderwerp) nützt mir nichts: 3e naamval
Het heeft geen nut voor mij.
der Nutzen: opbrengst, baat, nut
Ook: Das bringt mir nichts (levert niets op) / Das hilft mir nicht.
Das geschieht mir recht: Dat heb ik verdiend. / Ik heb erom gevraagd (eigen schuld, dikke bult).
Das passt mir nicht: Dat komt me niet uit. / Dat staat me niet aan.
Das ist mir egal: Dat is me om het even. / Dat maakt me niet uit.
Wann besuchst du ........ Freund?
du: onderwerp
der/ein Freund: mannelijk persoon, hier lijdend voorwerp, 4e naamval: Ich besuche den/(m)einen Freund.