MOB-versie | Naar grote versie



dürfen / müssen / sollen / mögen

Dürfen, sollen en mögen lijken erg op het Nederlands. Ze hebben echter een andere betekenis. Opletten dus!

 

Deze woorden kunnen in het Duits alleen in combinatie met een ander (werk)woord gebruikt worden. De vertaling van 'het mag wel' is 'das ist erlaubt' of 'man darf das'. 

 

 
dürfen 

  • mogen, toestemming hebben
    Darfst du mit zum Fußballspiel?
  • zou wel eens kunnen
    Das dürfte wahr sein.      

Het Nederlandse durven is in het Duits sich trauen, etwas wagen / den Mut haben

  • Ich traue mich nicht in die Achterbahn.
  • Das wagst du nicht! (dreigend)
  • Ich wage nicht widersprechen.

 

müssen - sollen* (De meest gebruikte betekenissen, zie ook helemaal onderaan.)

 
müssen

  • moeten, het is onvermijdelijk
    Jeder Mensch muss essen um zu leben.
  • logische gevolgtrekking
  • Es kann nicht anders sein, es muss so passiert sein.

sollen*

 

  moeten (twijfel)

  • Was sollen wir jetzt tun?
  • Was soll ich ihr schenken?
  • opdracht, wil van een ander, morele opdracht

Du sollst nicht lügen.
Du sollst mal zum Chef kommen.
Wir möchten/wollen, dass das passiert: es soll passieren.
Man hat beschlossen: es soll (so sein, passieren...) 

 

sollen - werden


sollen*

  • een vraag aan iemand
    Sollen wir einen Termin vereinbaren?
     
  • een aanbod
    Soll ich ihm sagen, dass Sie angerufen haben?

*Zie voor meer voorbeeldzinnen met 'sollen' in verschillende betekenissen onderaan deze pagina.

 

werden 

  • zullen
    Ich werde rechtzeitig da sein.
  • De toekomende tijd wordt gevormd met een vorm van werden en het hele werkwoord.
    Es wird heute etwas später werden.
    Du wirst es wohl verstehen. 
     
    Zie ook de pagina toekomst: werden/sollen

 

mögen

  • graag mogen, houden van, lusten
    Ich mag ihn (gut leiden).
    Ich mag keinen Kaffee.
     
    'möchte' is de aanvoegende wijs van mögen. Het wordt alleen in de tegenwoordige tijd gebruikt en is een beleefde vorm je wens te uiten:
    Ich möchte gerne eine Cola.

 

'sollen' in verschillende communicatieve situaties:


Soll ich dir helfen?

Soll mein Sohn für Sie einkaufen gehen?

 

Zal ik je helpen?                

 

 

Aanbod: wil je dat ik/hij ....  

wat wil je

Was sollen wir morgen mal unternehmen?

 

Wat zullen we morgen eens doen?

vraag naar de wens van een ander

Was soll ich jetzt als nächstes tun?

Wat wil je dat ik nu doe?

vraag naar een opdracht

Er soll seine Arbeit verloren haben.

 

Ze zeggen dat hij zijn baan kwijt is.

gerucht:

men zegt dat ...

Du sollst mal zum Chef kommen, wenn du Zeit hast.

 

Je moet bij de baas komen (heeft hij laten weten).

Bericht doorgeven via 3e persoon.

Dein Vater hat gesagt, dass du nach der Schule gleich nach Hause gehen sollst.

 

Je vader heeft gezegd dat je ... moet. 

Op gezag van een ander.

Voorschrift

Das fünfte Gebot lautet: Du sollst nicht töten.

 

Gij zult niet doden.

 

dwingend, moreel voorschrift 

Du sollst hier nicht so rumschreien!

 

 

Houd op met schreeuwen!

Bevel:

ik wil dat jij/u (niet) ... doet.

Was soll ich ihm schenken?

Wat moet ik hem geven?

Twijfel

Was sollen wir nur machen?

 

Wat moeten we (in hemelsnaam) doen?

Vertwijfeling 

 

Die Schuhe sollen zu diesem Kleid passen.

Soll das so sein?

Hier soll ein Park entstehen.

De schoenen moeten bij deze jurk passen.

Hoort dit zo? Is dat de bedoeling?

Hier is een park gepland.

Bedoeling / planning

 

Du solltest nicht so schnell fahren, die Kurve ist gefährlich.

Je kunt hier beter niet zo hard rijden, de bocht is gevaarlijk.

Raadgeving

(vorm: Konjunktiv)

Solltest du einkaufen gehen, bring mir dann bitte Schokolade mit.

 

Als je boodschappen doet, neem je dan chocola voor me mee?

Voor het geval dat / indien

(vorm: Konjunktiv)

Er lernte dort ein Mädchen kennen, das später seine Frau werden sollte.

Hij leerde daar een meisje kennen dat later zijn vrouw zou worden.

 

vermelding van een toekomst in de verleden tijd

Es sollte sich später als Fehler erweisen.

Het bleek later een fout (te zijn geweest).